woensdag 16 oktober 2013

De Valreep: consensus kun je leren en zorgt voor eensgezindheid

Het oude dierenasiel in Amsterdam-Oost werd in het voorjaar van 2011 gekraakt. Dat het na twee jaar nog niet is ontruimd, mag eigenlijk al een wonder heten. Maar bijzonder is ook dat er in het gebouw niet wordt gewoond of gewerkt, maar dat het een actief buurthuis is geworden, waar beheer en besluiten in handen liggen van de gebruikers van het pand.

Na de kraak werd het pand omgedoopt tot De Valreep. Het staat een beetje eenzaam langs het spoor, op een voormalig industrieterrein waar na een paar jaar stagnatie het bouwen moeizaam weer op gang is gekomen. Er staat een hek om het pand, dat met een stevig hangslot is afgesloten. Een vriendelijke jongeman laat me echter onmiddellijk binnen als ik zeg dat ik voor Vera van Dongen kom. Op het erf verloochent het internationale karakter van de Valreep zich niet, wanneer een van de honden achter de kippen aan gaat. In vier verschillende talen wordt het dier luidkeels terecht gewezen.

Vera van Dongen was een van de krakers van de Valreep. “We hebben het pand gekraakt met de groep mensen die actief was in Amsterdam Oost, met name in 't Blijvertje. Dat was een gekraakt pand hier in de buurt, dat we hadden ingericht als buurthuis. Toen ontruiming en sloop onvermijdelijk was geworden, gingen we in gesprek met overheid en corporatie over alternatieve huisvesting. Iedereen vond ons een waardevolle plek in de buurt, want met veel actieve bewoners en van onderop. Stadsdeel en Ymere beloofden een alternatieve locatie. Maar een alternatief kwam er niet.” Toen werd besloten de Valreep te kraken. De betrokken mensen legden een half jaar lang iedere maand allemaal € 20 in, en spaarden zo € 2500 bij elkaar. En ze maakten een plan, want het kraken van een pand is zo gedaan, maar je hebt een plan nodig als je er wilt blijven.

Zelf Doen
“De kraak was zo gebeurd,” vertelt Vera van Dongen, “maar daarna begon het werk pas. Het pand was smerig en verwaarloosd. We hebben opgeruimd, de ramen vervangen, nieuw hang- en sluitwerk aangebracht, geschilderd, al die dingen die nodig zijn om het pand weer een beetje fatsoenlijk te gebruiken. En we hebben vanaf de eerste dag gewerkt aan onze relatie met de buurt en het stadsdeel. We zijn hier niet voor onszelf. We vinden het belangrijk dat er een plek is waar bewoners zelf activiteiten kunnen organiseren, zelf beslissingen nemen over het beheer en het programma. Dan moet je ze daar wel over vertellen.”
De Valreep wil geen subsidies van de overheid. Uitdrukkelijk doel is zelfvoorzienend te zijn. Vera van Dongen: “Ons doel is dat het pand wordt gelegaliseerd. De plannen voor de exploitatie liggen al klaar. Onderdeel daarvan is een horecavoorziening, net als in de plannen van de projectontwikkelaar. Dat past bij de functie die ons voor ogen staat, maar moet ook geld opleveren. We denken dat het uit kan, maar zo luxe als de projectontwikkelaar het voor ogen heeft, wordt het juist niet. Sommige mensen zullen dat jammer vinden, maar wij denken dat we juist iets bieden waar mensen uit Oost behoefte aan hebben; een rafelrand waar de zaken anders zijn georganiseerd, en waar vrijheid, solidariteit en creativiteit een belangrijke rol spelen.
Het programma van de Valreep omvat een vast aanbod, dat aangevuld wordt met activiteiten die mensen incidenteel willen organiseren. Er is elke week yoga, je kunt film kijken, het strijdliederenkoor zingt en zijn er Dutch Conversation Lessons. Al die activiteiten worden gratis aangeboden, al wordt iedereen altijd uitgenodigd een donatie te doen. Al met al is er elke dag wel wat te doen, en regelmatig zijn er verschillende activiteiten op één dag. Daar komen elke maand zo'n 1000 bezoekers op af. Best veel, vindt Vera van Dongen: “Het maakt dat we echt onderdeel zijn van de buurt, en dat is ook wat we willen. We merkten het ook toen we onlangs onze tweede verjaardag vierden. Daar zagen we allemaal bekend gezichten van buurtbewoners. Het helpt natuurlijk ook dat we meehelpen om het Bredewegfestival hier in de buurt te organiseren.

In het Engels
De Valreep wordt gedragen door een groep van zo’n twintig mensen. Iedere vrijdagavond komen ze bij elkaar. De groep wisselt van samenstelling, maar het aantal is constant. Die mensen komen voornamelijk uit Amsterdam Oost, zijn tussen de 25 en 40 jaar oud, hebben hun wortels in Nederland en daarbuiten liggen en communiceren met elkaar in het Nederlands en Engels. “Of je bij die groep hoort, bepaal je zelf,” vertelt Vera. “Er is geen lidmaatschap of ballotage. In de praktijk verwerf je zeggenschap door actief betrokken te zijn bij de activiteiten van de Valreep en echt deel te nemen aan het besluitvormingsproces. En wie dat niet doet, valt vaak vanzelf af.” Op zoek naar nieuwe mensen gaan ze niet. Die melden zich vanzelf, of groeien langzaam in hun rol. Het zijn ondernemende mensen, die zelf besluiten of ze zich voor lange tijd voor de Valreep willen inzetten.

Consensus
Besluiten nemen ze op basis van consensus; iedereen moet het besluit steunen, of er althans niet tegen zijn. “Consensus vraagt veel van mensen”, vindt Vera van Dongen. “Je kunt in je eentje een besluit tegenhouden, als het niet helemaal naar je zin is. Om dan toch tot besluiten te komen, moet je wel je ego aan de kant zetten. Of andersom, geduld opbrengen tot anderen dat hebben gedaan. Niet iedereen wil of kan dat. Sommigen haken af, of beperken zich tot concrete activiteiten en zien wel welk besluit er wordt genomen. Inmiddels hebben we het proces van consensus meer onder de knie. We hebben geoefend, en het lukt steeds beter om de hoofd- van bijzaken te onderscheiden. En nu leidt het proces van consensus juist tot effectiviteit, omdat besluiten een groot draagvlak hebben.”
Ruwweg komen er drie soorten onderwerpen aan de orde. In de eerste plaats de huisregels, samen te vatten als “kan iedereen de hamer terugleggen na gebruik?”. Daarnaast is de programmering een belangrijk onderwerp. Wat gaan we doen? Wie gaat het organiseren? “En er melden zich buurtbewoners met een idee”, vertelt Vera van Dongen. “Dan kijken we of het past in we doen en nastreven. Laatst was er een buurtbewoner van Griekse origine, die het Griekse dansen miste. Die is naar de vergadering gekomen, zijn plan gepresenteerd en organiseert nu iedere maand een dansavond.”

Legalisatie
Derde onderwerp van gesprek op de vrijdagavond is de legalisatie van het pand. Daarover wordt verschillend gedacht. Er zijn mensen die vinden dat ieder gesprek met de autoriteiten eigenlijk uit den boze is. Het is een opvatting die uiteindelijk niet de overhand heeft. De Valreep is gekraakt met het doel te komen tot legalisatie, en in die lijn wordt het gesprek dan ook gevoerd. Legalisatie is als het ware de basis onder het zoeken van consensus over de strategie. Uiteindelijk willen de krakers met iedereen praten als dat legalisatie dichter bij brengt.
“We liggen op koers,” vertelt Vera van Dongen. “Na de kraak was er voor de gemeente natuurlijk alle reden om gelijk te ontruimen. Het kraakverbod was nog vers, en we kraakten met veel bombarie. Dat het anders ging, komt omdat we gelijk de volgende stappen hebben gezet. De eerste dag zijn we op bezoek geweest bij de verantwoordelijke stadsdeelwethouder, om het contact te leggen. We hebben ons bekend gemaakt in de buurt. Veel buurtbewoners ergerden zich aan het verpauperen van het monumentale gebouw, en vonden het prima dat wij het kraakten. En we hebben alles op alles gezet om te voldoen aan de brandveiligheidseisen, want dat is meestal een goede reden om alsnog tot ontruiming over te gaan. Dus we liggen op koers als het gaat om het creëren van een vervolg op 't Blijvertje. Maar dat we niet zijn ontruimd, betekent nog niet dat we gelegaliseerd zijn. Het pand is nu van het stadsdeel, maar die zijn contractueel verplicht om het over te dragen aan projectontwikkelaar OCP. Die heeft plannen voor een dure renovatie. Daar leggen wij ons alternatief naast. Je kunt er misschien niet zoveel mee verdienen, maar het kan wel uit en het biedt meer voor de buurt.”

vrijdag 26 juli 2013

Parolo: door het middel centraal te stellen, bereiken we ons doel

De Latijnse School in Deventer is eigendom van de lokale Stichting Stadsherstel. Parolo (Participatie Op Lokatie) huurt het pand en baat het uit als zalencentrum en ontplooit vanuit het pand zijn catering-activiteiten. Daar zijn meer voorbeelden van. En het is ook niet zo bijzonder dat Parolo de verhuur van zalen niet eens als doel heeft, maar juist het bieden van werkervaringsplaatsen en mogelijkheden voor dagbesteding voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daar zijn er ook meer van. Echt bijzonder is dat Parolo dat doet met een begroting die slechts voor een kwart wordt gesubsidieerd. De andere driekwart komt - idealiter -  uit de inkomsten uit verhuur en horeca.

Parolo is in 2005 begonnen in de Latijnse School. Tot het midden van de 19de eeuw was de Latijnse School een latijnse school. Er werd Latijn onderwezen, en later ook Grieks. En niet aan de minsten: Erasmus studeerde er, Geert Groote en de latere (en enige Nederlandse) paus Adrianus VI. In de 19de eeuw werd de Latijnse School een zelfstandig gymnasium, wat het tot 1971 bleef. In de jaren ’80 van de vorige eeuw kwam het leegte staan en werd het, zoals zoveel panden in die tijd, gekraakt. Een groep alternatieve hulpverleners begon in het gebouw met hulpverlening aan tienermoeders. In de loop der haren werd het kraakpand gelegaliseerd, waarvoor – uiteraard – een stichting werd opgericht, De Latijnse School. De hulp aan tienermoeders ging op in de reguliere hulpverlening. Toen het pand vervolgens leeg kwam, besloten de oude krakers het in de te zetten als plek waar de voormalige doelgroep werkervaring kan opdoen. En al gauw verbreedde de doelgroep zich van tienermoeders tot alle mensen met een stevige afstand tot de arbeidsmarkt. “We zijn niet gericht op uitstroom in een bepaalde tijd”, vertelt Henk Kinds, directeur van Parolo. “Mensen zijn wie ze zijn, en dit is de plek waar ze werken. Dat ze hier bij ons werken, dat is voor sommigen de continuïteit in hun werkende leven, niet de regeling waar ze onder vallen. Veel van onze medewerkers hebben al meerdere regelingen achter de rug.

Henk Kinds is van oorsprong opbouwwerker. En echt van oorsprong, want al als kind in het dorp organiseerde hij activiteiten voor de buurt. “Ik ben een echte dorpsjongen. En als je je in een dorp niet wilt vervelen, dan moet je  echt zelf dingen organiseren. En dat deed ik. Fietswedstrijden, speurtochten uitzetten voor toeristen, een kermis. Ik leerde dat het een vak was, organiseren. Dus ging ik na de middelbare school naar de sociale academie: ik wilde mensen helpen zichzelf te organiseren. Eerst in Groningen, daarna in de Drentse veenkolonieën.” Toen in de jaren '80 de professionalisering van het welzijns- en opbouwwerk een grote vlucht nam, koos Kinds voor het ondersteunen van vrijwilligerswerk. Zijn focus kwam te liggen op het bevorderen van maatschappelijke betrokkenheid. Van burgers, en van bedrijven. Hij adviseerde er over, in Nederland en Duitsland. En nu is hij met die focus directeur van Parolo.

Parolo groeide in de periode 2005 – 2010 van 10 naar 20 werkplekken. “Dat was sappelen”, vertelt Kind. “Al heel snel wisten we dat sociale activering ons doel was. Maar om dat te bereiken, moesten we het middel centraal stellen. Zo konden we ons bedruipen, en tegelijkertijd mensen een werkplek bieden zonder gebonden te zijn aan allerhande voorwaarden. Het betekent ook dat niet de dagbesteding in de dagelijkse praktijk het doel is, maar het bieden van gastvrijheid. Dat is wat we doen, dat is onze kernwaarde.” Parolo heeft zijn kernwaarde in drie huisregels gevat. Altijd zijn er verse bloemen. Altijd. En de deur staat altijd open. Daar zijn discussies over. Want in de winter is dat best koud en iedereen kan naar binnen, ook minder welkome gasten. Maar dat laatste risico wordt beperkt door regel 3: wie binnen komt, heeft binnen 20 seconde contact met een medewerker van Parolo.

Het succes en de groei maakte dat Parolo werd gevraagd ook ander maatschappelijk vastgoed onder zijn hoede te nemen. Parolo exploiteert nu de Fermerie, een voormalig buurthuis dat werd beheerd door een buurtvereniging. Die trok het niet meer, maar krabbelt inmiddels weer op, bevrijd als zijn van het pandbeheer. Kinds: “Het heeft ze nieuwe energie gegeven. Ze zijn nieuwe initiatieven gaan ontplooien en het zou me niets verbazen als over niet al te lange tijd het beheer weer willen overnemen. Dat zou fantastisch zijn, natuurlijk.” Andere nieuwe loot aan de stam is De Elegast, een buurthuis dat op klassieke wijze werd beheerd door een gesubsidieerde welzijnsstichting. Het is gelegen in een wijk waar veel sloop/nieuwbouw is gepland, reden voor de gemeente om de subsidie te stoppen. De corporatie in het gebied wil in de overgangsperiode juist graag een accomodatie open houden, voor de bewoners die blijven, komen of gaan. En zo’n wijk in verandering heeft natuurlijk een informatiecentrum nodig. “Onder het motto 'Verhip de Elegast' zijn we mogelijke concepten voor de Elegast aan het verkennen,” vertelt kinds. “Een ontmoetingsplek, om de extra-muralisering van de zorg te ondersteunen. Veel zorgaanbieders komen nu aan huis, maar hebben ook behoefte aan een plek in de wijk voor spreekuren of informatiebijeenkomsten. Of juist een plek om te spelen, van bingo en klaverjassen tot gamen. Misschien heeft de wijk juist behoefte aan een een spiritueel centrum, waar ruimte is voor alle geloven en levensovertuigingen. Hoe het ook zij, voor ons is het van belang dat de plek die we beheren, een duidelijke plek in de wijk heeft.”
Ook speelt Parolo een stevige rol in het beheer van het Kulturhus Graaf Florishof. Parolo exploiteert lunchroom Floris Vijf, levert de gastheren en –vrouwen van het Kulturhus en verzorgt schoonmaakdiensten. Parolo verzorgt ook een aantal bibliotheekdiensten. Daardoor kan de bibliotheek meer uren open zijn dan dat er subsidie beschikbaar is.

Al met al zijn er inmiddels 70 mensen aan het werk bij Parolo. Voor Kinds is de verklaring voor het succes van Parolo duidelijk: “We spelen met doel en middel, draaien ze een beetje om. We stellen gastvrijheid centraal. Daarop bouwen we onze diensten. Die voldoen aan een behoefte en daarom kunnen we ze leveren. En door ze te leveren slagen we er in mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een mooie werkplek te bieden.” Maar Kinds maakt zich ook grote zorgen over de toekomst. Want Parolo kan gezond functioneren wanneer slechts een kwart van de inkomsten uit trajectgelden komt. Maar de crisis zet de inkomsten uit zalenverhuur en catering onder druk. “De zalenverhuur loopt terug, bedrijven bezuinigen op activiteiten die wij kunnen cateren”, vertelt Kinds. “Financieel is dat een steeds groter wordend risico, maar het is ook en vooral een bedreiging voor onze manier van werken. We vinden het belangrijk dat mensen hier op hun eigen manier kunnen werken. Juist door die grote onafhankelijkheid van het subsidiesysteem, kunnen mensen daar zelf hun weg in zoeken. Wanneer trajectgelden en andere subsidies de kurk zijn waar we op drijven, moeten we mensen voldoen aan allerhande voorwaarden. Nu kunnen we voor iedereen juist de voorwaarden scheppen om mee te doen.”

http://www.parolo.nl/

donderdag 16 mei 2013

Leeszaal Rotterdam West: lieve anarchie

Het groepje vrouwen komt de Leeszaal Rotterdam West binnen als ik mijn jas nog sta uit te trekken. Het is een gemengd gezelschap; ik zie één vrouw met hoofddoek, een Turkse vrouw zonder, twee Hollandse vrouwen en twee Surinaamse. Of ze hier op maandagochtend hun cursus Nederlands kunnen organiseren? Maurice Specht, een van de drijvende krachten achter de leeszaal, geeft ze een korte rondleiding en ik loop mee. De ruimte is groot en diep, met aan één kant een volledig glazen pui. Halverwege zijn over de volle breedte van het pand traptreden, waardoor je ruim een halve meter lager uitkomt. Het gebouw blijkt in de jaren ’80 oorspronkelijk gebouwd te zijn als hamam. Nu staan her en der stellingkasten met boeken, er staan lange tafels met prettige stoelen, er is een bar waar je koffie en thee kunt krijgen. De inrichting is tijdelijk, dat zie je aan alles. Maar het is wel af.

Laten zien dat we het zelf kunnen
De Leeszaal Rotterdam West is er gekomen omdat de gemeente Rotterdam in maart 2011 besloot het aantal vestigingen van de bibliotheek terug te brengen van 24 naar 6. Met een mooi verhaal, maar toch een bezuiniging, hoe je het ook wendt of keert. Aktiegroep Het Oude Westen – die al meer dan 40 jaar actie voert in de buurt – haalde nog 1000 handtekeningen op voor het behoud van het lokale filiaal, maar het mocht niet baten. “Strijd tegen de bezuiniging is uiteindelijk ook niet de reden dat we begonnen na te denken over een leeszaal”, vertelt Maurice Specht. “Natuurlijk, het was de aanleiding. Maar Joke van der Zwaard, met wie ik het initiatief nam, en ik voelden er weinig voor om ouderwets actie te gaan voeren voor behoud van het lokale filiaal. Maar we vroegen ons ook af wat het antwoord op de sluiting van het filiaal dan wel moest zijn. Het antwoord waar we op uit kwamen was “laten zien dat we het zelf kunnen”.”

Vanuit die gedachte gingen Van der Zwaard en Specht aan de slag. Ze organiseerden drie avonden waarvoor ze in totaal zo’n 60 mensen uitnodigden. Ze legden ze een simpele vraag voor: wat maakt voor jou een leeszaal, en wil je daar wat voor doen? Op de eerste vraag was het antwoord: koffie, goeie koffie. Bij nadere beschouwing konden de verschillende reacties worden teruggebracht tot 5 thema’s: lezen, leren, voorlezen, ontmoeten en delen. En al met al wilden tientallen mensen wel een bijdrage leveren. Om te onderzoeken of het in de praktijk zou werken, maar tegelijk om te laten zien dat het zou werken, organiseerden Van der Zwaard en Specht een vijfdaags festival, met iedere dag het accent op één van de thema’s. “Het is een illusie te denken dat als de overheid minder gaat doen, mensen dat gat wel even zullen opvullen, alsof overheid en burgers communicerende vaten zijn. De meeste mensen gaan aan de slag als ze zich kunnen aansluiten bij dynamiek. Ook daarom organiseerden we het festival, om die dynamiek aan te jagen,” vertelt Specht. Het festival werd een succes. Iedere dag lag het accent op een van de vijf thema’s, er waren lezingen, workshops, films. Uiteindelijk kwamen er zo’n 600 mensen op festival af. Genoeg om in februari de deuren van de leeszaal met vertrouwen te openen.

Leefbaarheid vs Commerciële Verhuur
Toen het programma voor het festival al voor driekwart stond, was er nog steeds geen plek om het te houden. Maar, zoals dat gaat, een toevallig contact bracht uitkomst. Corporatie Woonstad bood de oude hamam aan voor het festival. Het pand was veel groter dan waarop de organisatoren hadden gerekend, maar liefst zo’n 350 m2. Na het festival mocht de Leeszaal van Woonstad blijven zitten. “We spraken af dat we het pand een jaar mochten gebruiken voor € 500 per maand,” vertelt Maurice Specht. “Dat is ongeveer een kwart van de huur die het pand als winkelruimte zou moeten opbrengen. Niet dat het ooit succesvol is verhuurd, maar voor zo veel geld staat het in de boeken. Maar onlangs liet de corporatie weten dat zich een potentiële huurder had gemeld. Dan openbaart zich de spanning tussen de verschillende doelstellingen van de corporatie. De doelstelling leefbaarheid wil ons het liefst nog langer dan een jaar huisvesten, de doelstelling vastgoedverhuur wil onmiddellijk van ons af wanneer zich iemand aandient die de volle mep kan betalen. Uiteindelijk zijn we er uit gekomen. De huur wordt weliswaar verdubbeld, maar is dus nog steeds maar de helft van wat het op zou moeten brengen. En Woonstad geeft ons een optie om het huurcontract na een jaar nog eens voor twee jaar te verlengen.”

Voor de bemensing van de leeszaal en de bar wordt geput uit een reservoir van 70 vrijwilligers. Die zijn niet actief geworven, maar blijven hangen van het festival en aan komen waaien. “Mensen komen hier binnen en vinden het leuk,” vertelt Maurice Specht. “Zij vragen aan ons of ze wat kunnen doen, eerder dan wij aan hen. Een lieve vorm van anarchie, zo werden we onlangs getypeerd. En dat klopt ook wel. Een stichting die Joke ooit opzette, gebruiken we als vehikel voor onze activiteiten, maar we kijken wel uit een echt bestuur in stelling te brengen. Het is belangrijk dat al die vrijwilligers zich eigenaar voelen van de leeszaal, dat ze het doen voor de leeszaal en niet het gevoel krijgen dat ze het doen voor het bestuur.” Dat neemt niet weg dat er in die anarchie een groepje van zes mensen is die het reilen en zeilen van de leeszaal in het oog houdt en richting geeft waar dat behulpzaam is. Zo is er bijzondere aandacht voor kinderen en voor het bijeenbrengen van de collectie, maar ook voor de inrichting en de IT. Specht: “De inrichting is verzorgd door een professionele inrichter. Je ziet het verschil met een ruimte waar alleen maar wat tweedehands spullen zijn neergezet. Het enige dat hier gekocht is, zijn de lampen van IKEA. Toch heeft de Leeszaal een goeie uitstraling. Het is onze vorm van duurzaamheid, een combinatie van kwaliteit en vakmanschap.”

Eisen, doelen en verplichtingen
Het festival kostte € 6000. Dat geld werd bij elkaar gesprokkeld bij de deelgemeente, de Rabobank en Opzoomer Mee. Voor de leeszaal zelf heeft Stichting Doen eenmalig een bedrag van € 50.000 ter beschikking gesteld. Met hen is het prettig zaken doen, vindt Specht:
“Stichting Doen financiert ons vanwege de kwaliteiten van ons initiatief. Stichting Doen financiert ons vanuit hun programma ‘Nieuwe Ontmoetingsplekken’. Voor hen is belangrijk dat we een grote diversiteit aan activiteiten en initiatieven in huis hebben en een netwerk van bewonersinitiatieven om ons heen hebben verzameld als klankbord. Ook ons streven naar kwaliteit en aandacht voor de lange termijn zijn redenen voor hun financiële betrokkenheid. Je zou kunnen zeggen dat hun enige eis is dat we het project blijven uitvoeren zoals we het hebben opgezet. Daarbovenop stellen ze geen extra eisen. Dat geeft vertrouwen. Van de Stichting Volkskracht, een Rotterdams Fonds, kregen we € 3000 voor de inrichting.
Bij Woonstad is het wat meer zoeken. Ze willen in ieder geval genoemd worden, en verder moeten we samen gaan uitzoeken waar we elkaar kunnen versterken. Met de gemeente zou zo'n losse relatie niet mogelijk zijn. Die zou allerhande eisen, doelen en verplichtingen opleggen. Daarom willen we nu van de gemeente heel bewust geen geld. We willen eerst goed uitzoeken wie of wat we kunnen en willen zijn. We willen eerst vanuit een zekere autonomie iemand worden, eerst uitzoeken wat we zelf kunnen. Als we iemand zijn, willen we vanuit een gelijkwaardige positie kijken waar we samen met anderen meerwaarde kunnen creëren. Samenwerken graag, maar wel als we er allebei sterker of beter van worden. Niet omdat het een subsidievoorwaarde is.”

Een bijzondere bron van inkomsten vormt de maandelijkse bijdrage van € 50 die 17 tijdelijke gebruikers van woningen een straat verder op betalen. “Die mensen wonen tijdelijk in een woning van Woonstad op basis van een “om niet”-contract. Woonstad wilde het beheer verdoen aan een commercieel antikraakbureau. Dat zagen die bewoners helemaal niet zitten. Het compromis na onderhandeling was voortzetting van het “om niet”-contract met de verplichting van een maandelijkse gift aan de Leeszaal,” vertelt Specht. “Maar ze kunnen hun gift ook doen in de vorm van vrijwilligerswerk voor de Leeszaal.” Verder wordt er geld verdiend met de verhuur van de Leeszaal. In principe is de Leeszaal een openbare plek, en blijft de Leeszaal dus ook open bij verhuur. Maar soms stellen ze de ruimte ook buiten de openingstijden de openingstijden ter beschikking, als de activiteit heel goed bij de Leeszaal past.

O ja. De Leeszaal is niet echt een bibliotheek. Je mag de boeken die je meeneemt terug brengen. Maar dat hoeft niet. Scheelt weer een hoop gedoe met leenrecht en zo...

vrijdag 26 april 2013

ACTA-gebouw: zoeken naar een optimale taakverdeling


Het oude ACTA-gebouw is natuurlijk een lelijk gebouw. Dus wat dat betreft was het een prima idee van woningbouwcorporatie De Alliantie om het te kopen, te slopen en iets anders te bouwen. Alleen gooide de crisis roet in het eten. Als je verwacht dat niemand je nieuwe woningen gaat kopen, dan laat je dat lelijke gebouw voorlopig maar even staan. Maar wat moet je er dan mee? Studentenhuisvesting!

De stichting Tijdelijk Wonen Amsterdam (TWA) werd opgericht, een aannemer ingehuurd, een verbouwing uit de grond gestampt en studenten aan het werk gezet. Wie minimaal 48 uur kwam klussen, kreeg een kamer in het nieuwe pand en 10% korting op de huur, zo lang hij er woont. En wie meer kluste kreeg ook meer korting. Om de kosten laag te houden, werd gekozen voor een minimale verbouwing. Wat het nog deed, moest blijven, wat weg moest, werd gesloopt, en wat nodig was werd op een minimaal afwerkingsniveau geïnstalleerd. De opening was in september 2012.

Zelf Doen kost heel veel tijd
Het beheer werd aan de studenten overgelaten, met enige ondersteuning van STW Nederland BV. Vanwege de overweldigende hoeveelheid tijd die dat allemaal kostte, trad het eerste bestuur al snel af. Een volgende lichting studenten nam de fakkel over, zij het onder andere voorwaarden. Fleur Eymann is één van die studenten. “Alles in zelfbeheer, dat is echt te veel voor een studentenbestuur van maar een paar mensen. Want het beheer van 460 studenten woningen is natuurlijk een zware klus. De huur moet worden geïnd, nieuwe huurders gezocht, het onderhoud moet worden geregeld en er moet natuurlijk het nodige toezicht worden georganiseerd. En ondertussen moet er wel worden gestudeerd. Dus toen het allemaal te veel werd, is STW Nederland BV bereid gevonden om op te treden als bestuur van de Stichting Tijdelijk Wonen Amsterdam. STW Nederland BV is een club van vier voormalige bestuurders van STW (Stichting Tijdelijk Wonen), die veel ervaring en kennis hebben van het tijdelijk transformeren van kantoorruimte naar woonruimte voor jongeren. Samen met drie anderen vorm ik nu het Studentenbeheer van ACTA, en voor ingewikkelde zaken kunnen we terugvallen op STW Nederland BV. Dat is wel zo fijn.”

Terugkijkend moet worden geconstateerd dat de Alliantie de studenten misschien wel een beetje heeft laten zwemmen. Volgens Eymann heeft de Alliantie die conclusie zelf ook getrokken. “Al zou je ook kunnen zeggen dat iedereen zich wel een beetje heeft vergist in de mogelijkheden van studenten om zo'n groot pand te beheren. Hoe het ook zij, de Alliantie vindt het prima dat een partij als STW Nederland BV in het gat is gesprongen, het is in overleg met hen gebeurd. STW Nederland BV levert de ondersteuning die wij als studenten nodig hebben, en die de Alliantie niet in huis heeft. Zij beperken zich nu tot het zijn van betrokken eigenaar. Want het moet gezegd, als we iets willen doen in of met het gebouw, stuit dat bij de Alliantie eigenlijk nooit op bezwaren. Zo zijn ze dan ook wel weer.”

Do It Yourself Plus
Het beheer van ACTA is daarmee Do It Yourself Plus. Het Studentenbeheer bestaat uit vier mensen, die samen verantwoordelijk zijn voor communicatie, administratie, technisch onderhoud en sociaal beheer. Het technisch onderhoud bevat natuurlijk het klein onderhoud en wordt gedaan door een aantal studenten uit het ACTA-gebouw. Het sociaal beheer is een ingenieus systeem waarvoor alle 28 woongroepen een eigen beheerder hebben. Natuurlijk moeten de bewoners keuken en sanitair zelf schoon houden, maar als dat niet loopt, moet de beheerder optreden. En zo ook bij fietsen op de gang, het moedwillig af laten gaan van het brandalarm of over het balkon gooien van afval. Zachtzinnig gaat het niet, duidelijk is het wel: het systeem voorziet in boetes die kunnen oplopen tot € 40. Nog nooit is iemand uit zijn kamer gezet, maar een goed gesprek heeft al wel meermalen plaats gevonden.
De Plus van het Do It Yourself bestaat uit STW Nederland BV, die de zorg dragen voor de financiën en het beheer daarvan, formeel verantwoordelijk zijn en de beherende studenten met advies terzijde staan. En voor het groot onderhoud en andere technische zaken waar de studenten de kennis of vaardigheden niet voor in huis hebben, wordt een beroep gedaan op de aannemer die het pand ook verbouwde.

Maar weinig mensen vertrekken zomaar, vertelt Eymann. “Iedere maand gaan er wel een paar mensen weg, maar er staat nooit echt iets leeg. De kamers zijn niet duur, van € 285 voor een kamer van 11 m2 tot € 450 voor een kamer van 25 m2. Menigeen laat bij het tekenen van het huurcontract weten het ver weg te vinden en op zoek te gaan naar een kamer in het Centrum, maar al gauw voelen mensen zich zo thuis dat ze besluiten te blijven.” Nieuwe huurders vinden is geen probleem: de wachtlijst telt meer dan 400 namen. Wanneer ergens een kamer leeg komt, worden er hospiteeravonden georganiseerd. Want het moet wel klikken tussen de zittende bewoners en nieuwe huurder. Eymann: “Natuurlijk, een half uurtje langs komen is een oppervlakkige indruk, maar beter is er niet. Mensen willen toch graag weten met wie ze keuken, toilet en douche gaan delen.”

Net zo gemeenschappelijk als je zelf wilt
Een rondgang over de vier woongroepen op de achtste verdieping, leert dat iedere groep het beheer op eigen wijze invult. Is de ene keuken een klassieke studentenbedoening, in de volgende kunnen bewoners echt heel veel van elkaar hebben. Maar die hebben dan ook afgesproken dat er in de keuken mag worden gerookt. In een derde keuken klinkt duistere gothic muziek, maar ziet het fornuis er blinkend uit. Net als de bewoners.
Inmiddels is een bewonerscommissie opgezet en een feestcommissie. De bedoeling is om samen met Urban Resort, die ook een deel van het pand huren, een ruimte te maken om feesten te organiseren. Geklust wordt er ook nog steeds. Gemeenschappelijke ruimtes worden naar eigen inzicht geschilderd, gesponsord door het Studentenbeheer.

De activiteiten beperken overigens zich niet tot het gebouw. Onlangs is een project opgestart waar de bewoners van het ACTA gebouw, in samenwerking met buurtbewoners, een prachtige eetbare tuin ontwerpen en onderhouden aan de oostkant van het gebouw. En daar is natuurlijk ook een facebookpagina over, waar je de activiteiten kunt bijhouden.


donderdag 11 april 2013

Lukasschool: Huur? We zouden geld toe moeten krijgen!

Aan de Amsterdamse Notweg is de oude Lukasschool gevestigd. Het gebouw is één van de honderd gemeentelijk monumenten van de stad. Het bewijst daarmee dat een gebouw niet per se hoeft op te vallen, om monument te worden. Het is sober, met aan alle kanten glas. Het is daarmee transparant, maar ook erg warm als de zon gaat schijnen. Het is ook het huis van de Lucas Community, een verzameling ondernemende initiatieven van bewoners.

Ook in Amsterdam Osdorp waren er aandachtsgebieden. Het Amsterdams Steunpunt Wonen (ASW) was een van de partijen die bewoners in het gebied ondersteunde bij het nemen van initiatieven. Het ASW hanteerde daarbij het uitgangspunt dat het wel eens niet lang zou kunnen duren met de Vogelaarmiddelen en Bewonersvouchers. Want het geld wordt meestal na verloop van tijd toch weer wegbezuinigd. Onder de naam BuurtBizz ontwikkelden ze een manier van werken waarbij de beschikbare middelen werden gebruikt als het startkapitaal voor sociaal ondernemerschap. Je moet je idee goed uitvoeren en duurzaam maken, in plaats van het afhankelijk te maken van onzekere financieringsbronnen.

Mostafa El Filali van het ASW vertelt hoe je met weinig geld veel kunt doen. “We hebben weinig subsidie nodig, omdat we aan het werk gaan op verwaarloosde plekken. Pleinen waar al in geen tijden aandacht aan is besteed, kregen we in zelfbeheer en dan kun je ze ook inrichten zoals je zelf wilt. Zo gaat het ook met gebouwen. De Lukasschool hebben we zelf opgeknapt. Dat deden we dus goedkoper dan wanneer we voor alles een aannemer hadden moeten laten komen.” Het is overal zichtbaar in het gebouw. De toiletten zijn opgeknapt door de Klusserscoöperatie “Vakman uit de Buurt”. Op de deur hangt een fotootje van hoe was, zodat de bezoeker na het openen van de deur zelf kan ervaren wat er allemaal is gedaan. En ook de keuken is door de coöperatie onder handen genomen. El Filali: “Uiteindelijk kun je als bewoners op allerhande kosten bezuinigen, op inrichting, op beheer, op personeel, op activiteiten. Het vrijwilligerswerk van mensen vertegenwoordigt een enorme waarde. Sterker nog, op veel plekken leggen bewoners er zelf geld bij.”

Oorspronkelijk vonden vele bewonersinitiatieven in de Wildemanbuurt een plek in de Garage Notweg, eigendom van Ymere. Maar daar werd het roer omgegooid, toen de huurinkomsten te laag werden bevonden. Ook El Filali hield kantoor in Garage Notweg en realiseerde zich dat er veel verloren zou gaan, wanneer geen alternatieve huisvesting zou worden gevonden voor de lopende bewonersinitiatieven. En die stond eigenlijk al een hele tijd om de hoek te wachten: de Lukasschool. “Voor de bewoners was de verhuizing ook bevrijdend,” vertelt El Filali. “ Ze zijn niet meer gebonden aan de regels en het beleid van de instituties en ze bepalen eindelijk zelf hun eigen agenda. Onder de noemer Lucas Community zijn allerhande initiatieven aan elkaar gekoppeld, met de Lukasschool als middelpunt. Samenwerken aan en in het pand, om zo je eigen ding te kunnen doen, dat staat centraal in onze aanpak. Op die manier is de Lukasschool onderdeel van de buurt en geen geïsoleerd project. En de mensen die hier actief zijn, zijn geen klanten, maar producenten. Dat geeft een boost aan betrokkenheid, creativiteit en verantwoordelijkheid.” Voor al de actieve mensen in de Lukasschool bedacht Jerry Bisambhar, de voorzitter van de Lucas Community, de term ‘Bewondernemers’. Het zit er allemaal in: bewoners, ondernemers en bewondering. En letterlijk hebben ze hun plek gevonden in de Lukasschool:  een sportschool, een naai en modeatelier, een kunstenaarscollectief en buurtmoedercatering.  “De toegevoegde waarde van het ASW is dat wij weten hoe de dat participatiebeleid, die instituties en dat hele apparaat werkt,” zegt El Filali. “Wij kunnen de bewoners helpen de weg te vinden in het gemeentelijk labyrint.”

Toch is de huisvesting van de Lucas Community in de Lukasschool nog geen uitgemaakte zaak. Misschien is het een typische gemeenteoplossing, om eerst de sleutel te verstrekken, toestemming te geven voor het gebruik en daarna alle tijd te nemen voor de onderhandelingen over de huurprijs. Zo kan het gebruik al beginnen en het pand stond toch leeg. Maar voor de gebruiker is het ook vreselijk onzeker. Hoeveel geld is hij straks kwijt aan het pand? Dat is natuurlijk het cruciale onderdeel van zijn begroting. Tegelijk is het nog knap lastig om de huurprijs vast te stellen. El Filali: “Want wat is anno 2013 in vredesnaam een reële prijs voor zo’n incourant pand in een wijk die (nog) niet hoog staat aangeschreven en waar bovendien een hoop leegstand is. Op grond van de boekwaarde wilde het stadsdeel oorspronkelijk € 80 per m2, € 20 per m2 meer dan in Garage Notweg. En daar krijg je er dan ook nog gas en licht bij! € 80 per m2 is dus onzin. Bovendien verbiedt het stadsdeel om hier te ondernemen, want de formele bestemming is onderwijs. Ze zijn nu gezakt tot € 65, maar het moet natuurlijk ergens tussen de € 20 en € 30 zijn. Het alternatief is leegstand, niet een huurder die wel € 65 betaalt.”

Boekwaarde. Daarmee heeft de vastgoedcrisis zijn plaats in het verhaal opgeëist; daar zijn de eisen van de boekhouders die buurtbewoners beperken om hun vleugels uit te slaan. De gemeente zou de markt het goede voorbeeld kunnen geven, door zijn eigen vastgoedportefeuille af te boeken. Maar afboeken is natuurlijk iets wat een ander eerst moet doen. De gemeente zou een korting op de huur natuurlijk ook kunnen aanmerken als een subsidie in natura. Maar El Filali heeft een andere voorkeur. “De Lucas Community creëert waarde, voor bewoners, voor de buurt en voor de gemeente,” stelt hij. “ Bewoners verbeteren het pand en behoeden het voor verloedering. Met de activiteiten die ze onder dit dak ontplooien, dragen ze bij aan doelstellingen op het gebied van gezondheid, welzijn en – vooral – werk en economie. Bovendien, als we het beheer van de gemeente overnemen, besparen ze de gemeente kosten. Want ze doen dat allemaal stukken sneller en goedkoper. Het maakt wat uit of er bij de gemeente een ruit wordt ingegooid of bij de Lucas Community. De gemeente heeft een duur contract met een glaszetter, die ze via allemaal schakels moeten activeren. Dat duurt dus veel te lang, meer dan een maand is niet ongebruikelijk. Als dit via de Lucas Community zou lopen zou in principe de Klussercoöperatie ingeschakeld worden en het gebeurt dezelfde dag en veel goedkoper. Aan al die dingen kun je een prijskaartje hangen. Voor je het weet betalen de bewoners geen huur meer aan de gemeente, maar betaalt de gemeente de bewoners omdat ze met al hun inspanningen gemeentelijk vastgoed in stand houden en daar bovenop zorgen voor een levendige buurt, met gezondere mensen die minder vaak gebruik maken van een uitkering.”

donderdag 28 maart 2013

De Arend en De Zeemeeuw: gedreven om een verhaal en een herinnering


De oude locatie Brienenoord van de Arend en de Zeemeeuw is een houten gebouw op het Rotterdamse eiland Brienenoord, dat zijn beste tijd heeft gehad, dat zie je in één oogopslag. Tegelijk presenteert het zich als een plek waar je graag wilt zijn. Binnen hangt aan de muur een bord met alle namen van de mensen die in de jaren ’30 van de vorige eeuw meehielpen om dit buurthuis op te trekken. Mijn Rotterdamse wortels verloochenen zich niet: er staat zowel een Hoek als een Van Diest tussen. Het klopt ook wel, zowel mijn vader als zijn neef – de mij bekende Rotterdamse Hoeken en Van Diesten – stamden uit een milieu dat eerder neigde naar het anarchistische en libertaire dan naar het sociaaldemocratische. En misschien was het ook wel een beetje humanistisch. Enfin, net als de Arend en de Zeemeeuw.

Milja Kruijt houdt kantoor op de locatie Brienenoord en dat is niet voor niets. Zij is één van de drijvende krachten achter uit het uit de as laten herrijzen van de locatie Brienenoord van de Arend en de Zeemeeuw. De Arend en De Zeemeeuw vindt zijn wortels in de verzuiling. Of beter, het gebrek aan zuil voor de onverzuilden. Voor alle gezindten was er in het Rotterdam van de jaren ’30 wel een organisatie, voor de katholieken, de socialisten, de protestanten, de liberalen. Maar voor mensen met weinig geld, die nergens bij hoorden, was er niets. Meer precies, wel voor de kinderen tot 12, maar de leeftijdscategorie daarboven werd door de dames uit de betere kringen toch te lastig bevonden om er verheffende activiteiten voor te organiseren. Die handschoen werd opgepakt door Rotterdammers met de zelfde achtergrond, maar dan ouder. Eerst was er – hoe herkenbaar – een aanbod voor jongens, onder de vlag van De Arend. Maar ook meisjes wilden wel wat. En dat kwam er. Eerst gemengd, maar dat ging – ook herkenbaar - aan hormonen ten onder. Onder de vlag van De Zeemeeuw kwam er aanbod voor meisjes. Na de oorlog werden de activiteiten alsnog gemengd aangeboden. De Arend en De Zeemeeuw ging met zijn tijd mee.

De Arend en De Zeemeeuw was er niet voor de activiteiten. Milja Kruijt citeert met instemming en verve mejuffrouw Hager , directeur van De Arend en De Zeemeeuw in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Die formuleerde het als volgt: “Als u denkt dat de legitimatie van ons werk is gelegen in de activiteiten die wij aanbieden, dan heeft u het mis. Onze legitimatie is dat wij een plek bieden waar jonge mensen welkom zijn, zich welkom voelen en in dialoog met anderen zichzelf kunnen ontwikkelen.” En in Rotterdam is door de jaren heen altijd wel een groep jongeren die nergens welkom zijn, stelt Milja Kruijt: “Toen was het de arbeidersjeugd, daarna de massajeugd en nu zijn het “de Marokkanen””. Het gedachtegoed van De Arend en De Zeemeeuw bestaat dan ook niet uit een bepaalde ideologie of een bepaald soort activiteiten. De ideologie – voorzover je daar van kunt spreken – was een plek waar je in gesprek met anderen kunt werken aan zelfkennis en zelfvertrouwen. Dat betekent dat er groepsactiviteiten werden aangeboden, met een clubhuis dat altijd open was en waar altijd ruimte was voor een praatje.”

Anno 2013 resteert er van de 7 buurthuizen die De Arend en De Zeemeeuw ooit rijk was, alleen nog een Steunfonds. Dat wordt bestuurd door kinderen van mensen die ooit actief waren in De Arend en De Zeemeeuw. Milja Kruijt is er daar één van. Zij laten zich inspireren door de ideeën van mejuffrouw Hager. In 2007, bij zijn aantreden als nieuwe generatie, maakte het nieuwe bestuur van het Steunfonds een rondgang langs de voormalige buurthuizen, die vrijwel allemaal werden beheerd door klassieke welzijnsorganisaties. Ze maakten het behoorlijk tot goed, behalve de locatie op het eiland van Brienenoord. “En die locatie is wel de plek waar ons hart naar uit ging,” vertelt Milja Kruijt. “We hadden er mooie herinneringen aan. We kwamen als kind op het eiland en kregen er de vrijheid van onze ouders.” De locatie Brienenoord was onderdeel van een welzijnsorganisatie die kort daarop failliet ging en het pand ook maar in beheer had gehad. Goed gezorgd was er niet voor het pand en niemand bekommerde zich om de ID-ers die er bij hoorden. Wie nou echt de eigenaar was, bleef lang onduidelijk. Na veel spitwerk bleek het uiteindelijk de gemeente Rotterdam zelf te zijn. Die had het eiland in de jaren ’50 verkregen in het kader van een onteigening van de scheepswerf Wilton Feijenoord. Hoe het nou precies zat met de eigendom van het gebouw, was vervolgens in het vergeetboek geraakt. In het administratieve gat dat zich aldus openbaarde, sprong het Steunfonds. Met steun van de deelgemeente nam zij het beheer in handen. “We wilden geen eigenaar worden,” vertelt Milja Kruijt. “ We willen ons inzetten voor het weer toegankelijk maken van de plek voor de jeugd van Rotterdam. We zien onszelf als 'aanjagers' en ontwikkelaars, het is niet de ambitie van dit bestuur weer een operationele welzijnsorganisatie te worden.”
Hoe dierbaar de herinneringen ook zijn, het pand zal gesloopt gaan worden. “We willen een mooi cradle 2 cradle pand realiseren, we streven naar duurzaamheid. Zo zien we ook de financiering voor ons: geen fondsen die er eenmalig geld in steken, maar toekomstige gebruikers die hun eigen pand financieren. Voor sloop is ook een hele praktische reden. Behoud van het pand en tegelijk voldoen aan de eisen van deze tijd, is aanmerkelijk duurder dan sloop/nieuwbouw. We kiezen niet voor onze herinneringen, maar voor de toekomst. Al betekent het wel het verdwijnen van onze tastbare bron van inspiratie.” Al met al neemt het Steunfonds natuurlijk een enorme hoop hooi op de vork. “Enthousiasme en betrokkenheid zijn niet genoeg. We zijn er van overtuigd dat we de vaardigheden in huis hebben om het voor elkaar te krijgen. Ons gedroomde C2C-gebouw bestaat grotendeels uit gedoneerde materialen. Genoeg contacten om die bij elkaar te krijgen. We nemen 3 tot 5 jaar om zo ver te komen. Met de gemeente hebben we afgesproken dat de meerwaarde die we creëren toevalt aan het Steunfonds. Maar inderdaad, alles wat we hebben is het enthousiasme van 4 mensen en een paar duizend euro op de rekening. En we zijn partij in de ogen van gemeente, met ons verleden en ons gedachtegoed.”

Het eiland van Brienenoord is een prachtige plek. Een groene oase in het stenige Rotterdam. Maar ook verstopt achter een wat verwaarloosd bedrijventerreintje en met de wal verbonden door een onooglijk bruggetje. Als je er bent, word je er enthousiast van, maar hoe krijg je Rotterdammers op die plek? “Daarom ben ik hier kantoor gaan houden. Mijn netwerk heb ik laten weten dat ik hier zit en ik nodig regelmatig mensen uit om een kop koffie met me te komen drinken. En zo nu en dan zet ik een fotootje van deze plek op facebook. Dan lig ik in de hangmat met mijn laptop. Dan willen mensen wel eens komen kijken,” vertelt Milja Kruijt. “Samen met de kunstenaar die in het gebouw zijn atelier heeft, hebben we een kleine bijeenkomst georganiseerd voor de presentatie van een beeld. Gidsen van het Zuid-Hollands Landschap hebben het gebouw opgenomen in hun rondleidingen en ik vertel dan over De Arend en De Zeemeeuw. En ik nodig gericht partijen uit met wie we de komende jaren graag willen samenwerken om ons nieuwe pand te bouwen.”

Het Steunfonds heeft een gebouw voor ogen dat in de eerste plaats geschikt is om activiteiten met jongeren te organiseren. Het moet uitgebreide keuken en badfaciliteiten hebben, zodat er ’s zomers ook kampeerkampen kunnen worden georganiseerd. Maar voor welzijn is in Rotterdam nog maar weinig geld beschikbaar, en voor ruimte om welzijnsactiviteiten te organiseren al helemaal niet. “We willen hier kantoorruimte en flexplekken realiseren voor zzp-ers en kleine bedrijfjes. Voor hen is de plek aantrekkelijk omdat ze in een andere context kunnen werken dan ze gewend zijn en zo inspiratie op doen. Zo worden we een broedplaats voor allerhande initiatieven. Met de huurinkomsten kunnen we dan onze eigen activiteiten bekostigen. En natuurlijk moeten we dan wel alert blijven om de jeugd centraal te houden. Dan moet de recreatieruimte door de week echt een aantal dagdelen open zijn, en in het weekend. En dat mag dan weinig kosten. Ook daarom kiezen we voor zelfbeheer, want met professioneel beheer gaan we het financieel niet rond krijgen.”

“Natuurlijk is het grote opgave, zeker in crisistijd”, dat weet Milja Kruijt ook wel. “Maar onze rijkdom is niet financieel. Het bestuur is heel sterk. Voor het proces dat we nu te gaan hebben, gaan we fondsen zoeken. Dan ben ik niet meer het grootste afbreukrisico; nu doe ik het allemaal voor niets, en beperk ik mijn freelance opdrachten, maar dat houdt natuurlijk een keer op. En we vragen mensen voor die dingen, waar ze goed in zijn. In ons netwerk hebben veel mensen al de bereidheid uitgesproken om te komen helpen. De mensen van de The Green Bubble bijvoorbeeld, een groep Rotterdammers die duurzaam bouwen willen propageren. Zij willen hier graag aan de slag en brengen weer een eigen nieuw netwerk in. Of denk aan Creatief Beheer, een organisatie voor parken in Rotterdam. Zij zijn bezig met groen als middel voor sociale interactie. Daar zitten groen-nerds bij en milieufanaten en mensen die een passie hebben voor sociale ontwikkeling. Als zij komen helpen, kunnen we mensen begeleiden van bedrijven die in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen hun handen uit de mouwen willen steken Maar denk ook aan jongeren voor wie het goed zou zijn om eens buiten hun normale omgeving dingen te doen. Wij kunnen er een goed aanbod voor doen. Voor ons is het proces ook doel op zich: met een betrokken groep mensen iets moois maken en anderen daarbij op sleeptouw nemen.”